Bedrijfsgebouwen en buitenterreinen
Bedrijfsgebouwen en buitenterreinen
Goedgekeurd door Sociale Partners

Geactualiseerd: oktober 2025 | Informatiedocument

Deze arbocatalogustekst gaat over de veiligheid van bedrijfsgebouwen en het buitenterrein. Denk hierbij aan algemene vereisten voor constructie, (ver)bouw en onderhoud van de gebouwen en installaties, de toegang tot- en de staat van het buitenterrein, maar ook sanitaire voorzieningen en zaken als binnenklimaat en verlichting. 

Maatregelen

1. Zorg voor de veiligheid van de gebouwen. Dit betekent aandacht voor:

  • een veilig en goed onderhouden algehele constructie 
  • asbest 
  • veilige (rol)deuren en hekken
  • veilige trappen
  • voldoende verlichting
  • egale en niet gladde vloeren
  • veilige installaties
  • vluchtwegen

2. Zorg voor een veilig buitenterrein. Dit gaat o.a. over:

  • een afscherming voor onbevoegden
  • rijroutes
  • egale en niet gladde wegen
  • opslag goederen

3. Neem maatregelen om brandrisico’s te voorkomen. Dit betekent: 

  • algemene brandpreventie
  • goed aangelegd en onderhouden elektrische installaties
  • op de juiste wijze opslaan van brandbare stoffen
  • de juiste, voldoende en gekeurde blusvoorzieningen

4. Zorg voor een gezond binnenklimaat

  • aandacht voor luchtkwaliteit en een goed klimaat.

5. Voorkom vallen van hoger gelegen ruimten

  • zorg voor randbeveiligingen langs zolders, bordessen of entresol 

6. Faciliteer goed sanitair en voldoende pauze- en kleedruimtes

7. Zorg voor veilige ongediertebestrijding

Toelichting op de maatregelen

1. Veiligheid van de gebouwen

Onderhoud van gebouwen

  • Voer planmatig onderhoud uit van de gebouwen. Planmatig onderhoud wordt vastgesteld op basis van een meerjarenonderhoudsplanning. Daarin wordt een inschatting gemaakt van het onderhoud dat er waarschijnlijk aan gaat komen. Met planmatig onderhoud wordt lastiger en duurder achterstallig onderhoud  voorkomen. 
  • Laat onderhoud veilig uitvoeren en leg bij onderhoudscontracten met externe bedrijven de afspraken vast over veilig werken.
  • Markeer alle technische ruimtes (bv. de meterkast, ketelruimtes of andere technische voorzieningen) zodat het herkenbaar is voor onbevoegden.
  • Indien er sprake is van zonnepanelen:
    • Laat bij oplevering én tussentijds een Scope 12-keuring uitvoeren. Verzekeraars stellen dit vaak verplicht. Herkeuring is standaard elke 5 jaar, of eerder bij installatie-aanpassingen of als de verzekeraar dat eist.

Asbest

  • In oude gebouwen, machines en installaties van voor 1994, kan asbest verwerkt zijn. Als het bedrijf beschikt over dergelijke oude gebouwen en/of apparatuur waarin asbest aanwezig kan zijn, laat dan een gespecialiseerd bedrijf een asbestinventarisatie uitvoeren. Asbest kan bijvoorbeeld zijn verwerkt in deuren, plaatmaterialen, in of rondom verwarmingsketels, in isolatiematerialen, in vloerbedekking/zeil, luchtkanalen, rem- of frictiematerialen en op wanden/plafonds gespoten zijn. 
  • Alleen gespecialiseerde bedrijven mogen asbest verwijderen, tenzij er sprake is van hechtgebonden asbesthoudende materialen, die niet aangetast of verweerd zijn en die zonder verspanende bewerkingen en/of breuk te verwijderen zijn (risicoklasse 1).
  • Als er voor gekozen wordt om asbest niet te verwijderen, zorg dan voor: 
    • documentatie;
    • zonodig afscherming;
    • voorlichting aan (onderhouds)personeel;
    • stickers op asbesthoudende materialen/wanden/leidingen en/of markering op tekeningen
    • periodieke controle van de staat van het asbest.
    • Neem dan tenslotte ook een onderdeel in het bedrijfsnoodplan op over hoe te handelen in geval van het vrijkomen van asbestvezels bij brand e.d.

Afbeelding: asbeststicker

Veilige deuren, roldeuren en hekken

Aangedreven roldeuren en hekken

  • Roldeuren en hekken die mechanisch worden bewogen voldoen aan de volgende voorschriften:
    • Ze hebben een CE-markering, voldoen aan NEN 14341 en worden jaarlijks gekeurd door een deskundige.
    • Alle bewegende delen die bereikbaar zijn, zijn afgeschermd (let op kettingen, tandwielen, veren en contragewichten) en er zijn geen plaatsen waar men bekneld kan raken.
    • Roldeuren en elektrisch beweegbare hekken moeten zijn beveiligd door een vasthoudbediening voor het openen en sluiten, tenzij een doelmatige beveiliging aanwezig is ter voorkoming van het knelgevaar zoals contactlijsten, contactmatten, een lichtstraalbeveiliging of een impulsbeveiliging. Bij deze laatste wordt de neergaande beweging van de deur bij lichte tegendruk omgezet in een opgaande beweging;             

Deuren en roldeuren

  • De vrije doorgangshoogte van deuren is minimaal 2 meter.
  • Klapdeuren bij transportroutes waarachter de situatie te overzien dient te zijn, moeten deels doorzichtig zijn; minimaal 1 m, tussen 1,25 en 2 meter van de grond. Op ooghoogte van grotendeels transparante deuren is een markering aangebracht.
  • In de onmiddellijke nabijheid van deuren of andere doorgangen die vooral voor transportmiddelen zijn bestemd bevinden zich afzonderlijke doorgangen voor voetgangers, tenzij de doorgang voor voetgangers veilig is en duidelijk gemarkeerd.
  • Als vlak achter een deur dwarsverkeer van voetgangers of voertuigen plaatsvindt, mag deze deur niet als openslaande deur worden uitgevoerd, en moet bovendien een signalering worden aangebracht die tijdig waarschuwt voor naderende voertuigen, bv. een automatisch oplichtend oranje knipperlicht.
  • Een loopdeur in een beweegbare deur moet bij openen en sluiten van de beweegbare deur zijn vergrendeld;
  • Knelplaatsen (waar een deur bijvoorbeeld langs een kast of stelling opendraait) dienen afgeschermd te worden.
  • Roldeuren beschikken over: 
    • een beveiliging tegen neerstorten van de deur door middel van een vanginrichting (veerbreukbeveiliging); Dat geldt voor een handbediende sectionaaldeur (en voor een aangedreven sectionaaldeur als daarbij gekozen is voor een motor met ontkoppeling);
    • een beveiliging tegen uitlopen van kabels en aflopen van geleiderollen;
    • een beveiliging van trekveren tegen wegvliegen bij veerbreuk;
    • valkokers waarin de tegengewichten zijn opgesloten.
  • Schuif- of roldeuren en kanteldeuren moeten tegen uitlichten, aflopen of vallen geborgd zijn.

Veilige trappen

  • Om ongelukken te voorkomen is het belangrijk dat de vaste trappen in goede staat verkeren en veilig te betreden zijn. Dit betekent o.a. niet te steil, voldoende armleuningen, egale en voldoende stroeve traptredes.
  • Zorg dat een vaste trap voldoet aan:
    • Optrede (hoogte per trede):
      Maximaal: 210 mm
      Aanbevolen: ca. 180–200 mm
    • Aantrede (diepte van trede):
      Minimaal: 220 mm (gemeten op 150 mm vanaf de binnenzijde van de trap)
      Aanbevolen: ca. 230–250 mm
    • Trapbreedte:
      Minimaal (nieuwbouw): 800 mm
      Renovatie/bestaande bouw: minimaal 600 mm wordt vaak aangehouden
    • Hoofdvrije hoogte (vrije doorloophoogte):
      Minimaal: 2,0 meter (gemeten loodrecht vanaf een trede tot aan bovenliggende bouwdelen)
    • Leuning:
      Verplicht bij meer dan 3 treden
      Aan ten minste één zijde
      Leuninghoogte: minimaal 850 mm, bij voorkeur 900 mm

Zorg voor voldoende verlichting

  • Goed licht op het werk is essentieel om het werk goed uit te kunnen voeren. Werken bij daglicht werkt het prettigste.
  • Zorg dat op de werkplek voldoende licht is om het werk goed uit te kunnen voeren.
    • werkplaats 500 LUX
    • kantoor 300-500 LUX
    • opslag loods 300 LUX
  • Maak lichtplaten tijdig schoon voor een optimale daglichttoetreding of vervang verweerde lichtplaten.
  • Scherm direct invallend zonlicht, of een andere lichtbron binnen het gezichtsveld af, omdat dat hinderlijk en vermoeiend is, bijvoorbeeld door gebruik van zonwering rolgordijnen of lichtarmaturen te voorzien van reflectoren met zij- en dwarslamellen.
  • In ruimtes waar geen daglicht binnenkomt, is noodverlichting verplicht die snel wordt ingeschakeld nadat de stroom uitvalt (minimaal 1 lux lichtsterkte op vloerhoogte).

Zorg dat vloeren zo veel mogelijk vrij zijn van oneffenheden, stabiel en stroef zijn

  • Om veilig te kunnen bewegen is vereist dat de vloeren in de gebouwen geen oneffenheden hebben en niet glad zijn. Struikelgevaar, verstappen en uitglijden van personen wordt zo voorkomen. In de werkplaats en magazijn moeten rijdend materieel en rolsteigers eenvoudig en veilig kunnen voortbewegen.
  • Specifiek t.a.v. de wasplaats:
    • Zorg dat een wasplaats (spuitplaats), voorzien is van een antislipvloer, voldoende draagvermogen heeft om het materieel te kunnen dragen en zorg voor voldoende ventilatie. Plaats aanduidingen dat gehoorbescherming en gelaatsbescherming gedragen moet worden. Bij het afspuiten van een gewasbeschermingsmiddelenspuit moet de spuitplaats een apart en afgesloten plaats zijn met een opvangvoorziening.
  • Specifiek t.a.v. het elektrisch materieel:
    • Plaats bij het werken aan elektrisch materieel markeringsmiddelen zoals gele of rood/witte borden op standaard, kartonnen aanduidingen, sticker materiaal, of afzettingsmateriaal zoals kunststofkettingen. Het HV-systeem van een e-voertuig staat onder hoge spanning (vaak tussen 400–800 volt). Dit is levensgevaarlijk bij ondeskundig contact. Markeringsmiddelen geven duidelijk aan dat er risico’s zijn, zodat mensen op afstand blijven. Visuele waarschuwingen zorgen ervoor dat alleen bevoegd personeel zich in de buurt van het voertuig begeeft.

Zorg voor veilige installaties

  • Elektrische installaties en gasinstallaties moeten zijn aangelegd door erkende bedrijven of personen. 
  • Ga na bij de installateur van de gasinstallatie hoe vaak deze installatie en de gasleidingen gekeurd moeten worden en maak daar afspraken over.
  • De elektrische installatie wordt jaarlijks door een elektrotechnisch bedrijf of bevoegd persoon op deugdelijkheid beoordeeld. Daarbij worden de voorschriften van NEN 3140 gevolgd. 
  • Andere normen die van toepassing kunnen zijn:
    • NEN 1010 Elektrische installaties algemeen
    • EN-EN 62446 Inspectie en testen van PV-installaties
    • NEN-EN IEC 60364 Internationale norm voor elektrische installaties
    • NEN-EN 50583 Geïntegreerde PV-systemen in gebouwen
    • NEN-EN 50549 Aansluiting decentrale energie (zoals zonnepanelen)
    • De keuringen worden ook wel genoemd als scope keuringen: De scope 8, 10 en 12 zijn veelvoorkomende keuringen. 
  • Zorg dat er een installatieverantwoordelijke aangewezen is.
  • In de directe omgeving van schakel- en verdeelinrichtingen mogen geen materialen opgeslagen of obstakels aanwezig zijn die in het werk hinderen (vrije zone aanhouden van minimaal 0,75 meter breed en 2 meter hoog).
  • Alle stopcontacten, schakelaars en elektrische leidingen/kabels zijn in goede staat, deugdelijk bevestigd en apparaten zijn aangesloten op de vaste installatie (geen losse/verlengkabels). Spanningvoerende delen zijn voorzien van een deugdelijke afscherming of omhulling en - waar dit aan de orde is - beveiligd tegen kapot trekken.
  • In ruimtes waar dit nodig is, is de elektrische installatie inclusief de verlichting explosieveilig uitgevoerd (bv. gevaarlijke stoffen-opslag, acculaadruimte).

Vluchtwegen

  • Zorg voor minimaal 2 vluchtroutes, tenzij de situatie zo is dat met 1 vluchtroute kan worden volstaan zoals bij een kleine oppervlakte en een overzichtelijke inrichting.
  • Als een ruimte geschikt is voor meer dan 50 personen, moet de uitgang worden voorzien van een vluchtroute-aanduiding: 

  • Deuren van nooduitgangen en deuren op het traject van de vluchtwegen zijn op eenvoudige wijze van binnenuit naar buiten toe te openen. De nooduitgangen mogen niet met een sleutel op slot worden gedraaid.

  • De vluchtwegen en nooduitgangen die bij het uitvallen van de verlichting slecht zichtbaar zijn, moeten zijn voorzien van een adequate noodverlichting.

2. Een veilig buitenterrein

Afscherming voor onbevoegden

  • Zorg dat de werkruimtes en werkplekken veilig toegankelijk zijn voor medewerkers, maar niet voor onbevoegden. Geef met bordjes aan waar bezoekers kunnen parkeren en zich kunnen melden, zodat ze niet over het erf gaan dwalen.

Toegangswegen en rijroutes

  • Zorg voor goede toegangswegen (voldoende breed), bewegwijzering en verlichting. 
  • Geef duidelijk aan wat loop- en rijroutes zijn.
  • Zorg voor looproutes zodat medewerkers en bezoekers niet langs risicoplekken lopen (met bijvoorbeeld transportbewegingen en vallend materiaal) of scherm deze plaatsen goed af.
  • Als gebruik gemaakt wordt van heftrucks of andere voertuigen is hiervoor een verkeersplan opgesteld. Zie ook de arbocatalogustekst: Rijden en manoeuvreren met trekkers en grote machines
  • Waar een deur uitkomt op een transportroute, is een hek bij de deuropening geplaatst.
  • Zorg dat chauffeurs hun transportmiddelen/machines goed kunnen parkeren/stallen om te voorkomen dat anderen er hinder van ondervinden of bij het wegrijden ongevalsrisico’s ontstaan.

Egale en niet gladde wegen

  • Zorg dat er geen oneffenheden of obstakels op toevoerwegen/paden zijn die gevaren of belemmeringen bij het gebruik van transportmiddelen tot gevolg hebben.
  • Houd het buitenterrein schoon, vrij van bladeren, grond/klei, ijs en sneeuw. 
  • Bij gladheid worden tijdig afdoende maatregelen genomen op de eigen wegen en (loop)paden.

Opslag van goederen

  • Gebruik keggen of rekken om het rollen van buizen of rondhout te voorkomen.
  • Stapel maximaal 3 stapelrekken op elkaar, of volgens opgave van de fabrikant.

  • Zorg voor een stabiele en vlakke ondergrond. 
  • Zorg voor een opgeruimd buitenterrein.
  • (dubbellucht) Wielen in rek plaatsen, plat leggen of achter een spanband opbergen.
  • Zie Arbocatalogustekst Wielen en banden verwisselen.

3. Brandrisico's voorkomen

Algemene brandpreventie

  • Om grote branden te voorkomen zijn brandbare buitenmaterialen op voldoende afstand van de gebouwen gezet. Hetzelfde geldt voor de plek waar accu’s worden opgeladen. Zorg voor een bliksemafleider.
  • Binnen de gebouwen is in kaart gebracht welke apparaten en installaties tot brand kunnen leiden. Daar zijn afdoende maatregelen genomen om brand te voorkomen.
  • Voor brandgevaarlijke werkzaamheden (bijvoorbeeld lassen of dakdekken) door eigen medewerkers en externe bedrijven worden doeltreffende maatregelen genomen om het risico op brand te voorkomen.
  • Het plaatsen van rookmelders in het bedrijf is aan te bevelen.

Juist aangelegde en goed onderhouden elektrische installaties

  • Elke nieuwe elektrische installatie moet voldoen aan de installatievoorschriften van NEN 1010 Dat is te bewijzen door het kunnen overleggen van een rapportage van de opleverinspectie. Voor in gebruik zijnde installaties dient de installatie-eigenaar de installatie en de aangesloten arbeidsmiddelen aantoonbaar periodiek te onderwerpen aan een veiligheidsinspectie volgens de NEN 3140. Verzekeraars schrijven vaak SCIOS Scope 10 en 12 keuring voor om brandrisico's op te sporen. Vervolgens is het vereist de afwijkingen vermeld in de rapportages van bovenstaande inspecties adequaat te repareren.
  • Laat periodiek onderhoud uitvoeren door een erkend installateur, en de meterkast vrij te houden van brandbare materialen. 
  • Daarnaast is het belangrijk om kapotte stekkers te vervangen, de meterkast goed te ventileren, overbelasting van stopcontacten te vermijden, apparaten zo veel mogelijk uit te schakelen.

Op de juiste wijze opslaan van- en omgaan met brandbare stoffen

  • Sla brandbare stoffen op in een brandvertragende kast of ruimte. In de meeste bedrijfsomgevingen moet een opslagkast voor brandbare vloeistoffen minstens 30 minuten brandvertragend zijn volgens NEN-EN 14470-1. Raadpleeg de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Dit is een Richtlijn voor de opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieu veiligheid.
  • Sla gasflessen bij voorkeur buiten op en niet in de nabijheid van andere goederen. Zorg dat ze:
    • beschermd zijn tegen direct zonlicht of warmtebronnen
    • op een veilige plek staan en niet kunnen worden aangereden.
  • Sla gasflessen met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan 125 liter op in een opslagvoorziening. Bij een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van 60 minuten kan de afstand 0 meter van een bouwwerk zijn. Zie PGS 15 hoofdstuk 6
  • Zorg voor een vlamdovende afvalbak in de werkplaats.
  • Zorg voor een rookmelder op die plaatsen waar lithium-ion accu’s worden opgeladen. Zie ook de Arbocatalogustekst: Veilig omgaan met Lithium-ion accu’s.
  • Las niet in het laatste uur voor het einde van de werkdag. Eventueel nasmeulen kan tot brand leiden. Zorg voor schone laskleding.
  • Aandachtspunten ten aanzien van een bovengrondse dieseltank (tot 15.000 liter)
    • Minimaal 3 meter afstand tot gebouwen die niet brandveilig zijn gebouwd.
    • Minimaal 1 meter afstand tot erfgrens, tenzij goedgekeurd door bevoegd gezag.
    • Zorg voor een brandblusser in de nabijheid, minimaal 6 kg. poederblusser
    • De dieseltank moet zijn voorzien van een overvulbeveiliging.    
    • Bescherm de dieseltank op een erf of terrein tegen aanrijdingen (bijvoorbeeld met aanrijdbeveiliging of plaatsing op veilige afstand).
    • Laat de dieseltank om de 15 jaar keuren door een erkende instantie.
  • Aandachtspunten ten aanzien van de opslag van oude en gebruikte accu’s:
    • Sla accu’s gescheiden op van andere afvalstromen.
    • Lithiumaccu’s apart opslaan van lood-zuuraccu’s of nikkel-cadmiumaccu’s vanwege brandrisico.
    • Beschadigde of lekkende accu’s in gesloten, lekvrije en chemicaliënbestendige bakken opslaan.

De juiste, voldoende en gekeurde blusvoorzieningen

  • Zorg voor minstens één draagbaar blustoestel of brandhaspel per 100 m² vloeroppervlak, met een minimum van twee blustoestellen per verdieping.
  • Zorg dat de blusmiddelen:
    • zichtbaar en binnen handbereik zijn. Ze moeten zich binnen een straal van ca. 20 meter bevinden.
    • in orde zijn. Dat wil zeggen: verzegeld en als er een drukmeter op zit, dat deze in het groen staat.
    • een leesbaar etiket en gebruiksinstructie hebben.
  • Hang boven de brandhaspel of draagbaar blustoestel een pictogram:

    Afbeelding met fles, brandblusser

Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.
     
  • Laat keuring en onderhoud via REOB-erkend bedrijf uitvoeren.
    • Draagbare blussers (≤20 kg): wettelijk elke 2 jaar keuren, sommige verzekeraars eisen jaarlijks.
    • Brandhaspels: jaarlijks keuren (NEN-EN 671-3), kraan verzegeld. Eens per 5 jaar uitgebreid onderhoud.
    • Blusmiddelen moeten een keuringssticker hebben met de laatste en volgende keuringsdatum.

Overzicht van de brandklassen en geschikte blusmiddelen

Brandklassen Geschikte blusmiddelen

Afbeelding met rood, Karmijn, Graphics, Lettertype

Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.
Brand van vaste stoffen zoals: hout, papier en rubber. Geschikte blusmiddelen: brandslanghaspel, poederblusser, sproeischuimblussers en een blusdeken.

Afbeelding met symbool, rood, logo, Graphics

Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.
Brand van vloeibare stoffen zoals: benzine en diesel. Geschikte blusmiddelen: sproeischuimblussers, CO2 blussers of poederblussers.

Afbeelding met rood, Graphics, logo, Lettertype

Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.
Brand van gassen: butaan, propaan en aardgas. Geschikte blusmiddelen: Schuim CO2, BC-poeder of ABC poederblussers.

Afbeelding met Graphics, rood, logo, symbool

Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

Brand van brandbare metalen: magnesium, aluminium en natrium. Geschikte blusmiddelen: D-poeder (metaalbrand-poeder).


Afbeelding met logo, Graphics, rood, symbool

Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.
Brand van Oliën en vetten zoals: Frituurvet. Geschikte blusmiddellen: vetblusser, blusdeken.

 4. Een gezond binnenklimaat

  • Voorkom gezondheidsrisico’s in gebouwen waar werkzaamheden worden uitgevoerd door:
    • Te hoge temperaturen.
    • Te lage temperaturen.
    • Wisselende temperaturen.
    • Tocht.
    • Koudestraling.
    • Warme of koude voeten (vloeren).
  • Zorg voor een gezond binnenklimaat in een gebouw waar werkzaamheden worden uitgevoerd:
    • De installatie (zoals verwarming, ventilatie en isolatie) moet goed passen bij het gebouw en wat er gebeurt.
    • Ververs de lucht goed en vaak, bijvoorbeeld via ramen of een ventilatiesysteem.
    • Laat ’s zomers ’s nachts frisse lucht binnen om het gebouw af te koelen.
    • Isoleer ramen, muren, het dak en de vloer goed.
    • De binnenlucht moet schoon zijn en geen stoffen bevatten die ongezond zijn of stinken.
  • Een behaaglijk klimaat wil zeggen dat de mensen die aan het werk zijn de temperatuur aangenaam vinden, dat het niet tocht en dat er voldoende ventilatie is. Wat aangenaam is, verschilt van persoon tot persoon en is onder andere afhankelijk van de kleding die men draagt en de zwaarte van het werk dat men doet.
  • Zorgen dat er voldoende voorzieningen zijn om het binnenklimaat behaaglijk te houden, bij voorkeur individueel regelbaar door de gebruiker.
  • Zorg voor regelmatig onderhoud aan de klimaatinstallatie.

5. Voorkomen vallen van ruimtes

  • Plaats een stevig hekwerk langs een (half)open zoldervloer, entresol en/of open tussenvloer als daar ook op gelopen wordt. Dit hekwerk moet aan de bovenzijde voorzien zijn van een stevige leuning op ten minste 1,0 meter boven het werkvlak en op ca. 55 cm een tussenregel. Open constructies die aan de onderzijde aansluiten op het werkvlak zijn voorzien van een kantplank van 15 cm hoog. Als uitsteeksels het aansluiten verhinderen, is hierop een afwijking van 15 cm toegestaan. Tref dan wel maatregelen om te voorkomen dat personen worden getroffen door voorwerpen die door de ontstane openingen vallen of rollen.

Als er goederen met een heftruck op de zolder geplaatst moeten worden, kies bijvoorbeeld voor een kantelhekwerk, waarbij ten allen tijde de randbeveiliging aanwezig is.

of roosters aan de zijkanten en achterkant van stellingen of hoger gelegen ruimten. Foto’s: Kantelhekwerk

  • Zorg dat zoldervloeren altijd gesloten zijn. Kleine openingen zijn toegestaan, bijvoorbeeld voor stroomdraden, maar die mogen een kubus van 8 cm niet kunnen doorlaten.
  • Houd openingen van loopvloeren en zoldervloeren dusdanig beperkt dat een kubus van 47 cm er niet doorheen kan. De kubus van 47 cm is gekozen, omdat die maat overeenkomt met de maximale “veilige opening” waar een persoon niet doorheen kan vallen.
  • Voorkom dat goederen van hoogte kunnen vallen door het plaatsen van een doorvalbeveiliging. Dit kan door middel van gaaswanden, leuningen, schopranden, valrekken. 
  • Maak een looppad op minimaal 4 meter van de rand. Plaats pictogrambordjes valgevaar bij de overgang van veilig gebied naar de gevarenzone. Alternatief mag zijn een flexibele afzetting op 2 meter van de rand of eventuele andere voorzieningen van een vergelijkbaar veiligheidsniveau.
  • Plaats een vaste trap met leuning om toegang te krijgen tot de ruimte. Wordt de ruimte zeer incidenteel betreden dan kan gebruik worden gemaakt van een ladder. 
  • Zet een ladder vast en laat deze een meter boven de hoger gelegen vloer uitsteken wanneer de ruimte met behulp van een ladder betreden wordt.Zorg dat de ladder goed geborgd is tegen wegglijden door: 
    • goede ladderschoenen 
    • een verbrede laddervoet en eventueel een laddermat;
    • de ladder bovenaan vast te zetten (niet bij tweedelige ladder) of
    • een collega aan de voet van de ladder.
  • Maak gebruik van hijsmiddelen voor het plaatsen van spullen op- of van de zolder.
  • Maak afspraken en leg deze schriftelijk vast, onder andere over wie bevoegd zijn zolders te betreden en over het terugplaatsen van de verplaatsbare afscherming.
  • Zorg voor toezicht op de gemaakte afspraken.
  • Zorg voor periodieke controle van de afscherming en van trappen en ladders.

 6. Faciliteer goed sanitair, pauze- en kleedruimtes

Pauzeruimte

  • In elk bedrijf moet een ruimte zijn waar medewerkers de pauze kunnen doorbrengen. De pauzeruimte is fysiek gescheiden van de werkruimte en er is voldoende zitmeubilair beschikbaar. De ruimte is schoon en voldoende geventileerd. Bij voorkeur is er ook daglichttoetreding.
  • Zorg dat de pauzeruimte voldoende wordt geventileerd en in de winter goed verwarmd kan worden.
  • Sla geen materialen en werkkleding op in de pauzeruimte.
  • Houd er ook rekening mee dat er ook werkzaamheden buiten de eigen locatie (kunnen) plaatsvinden. Er moet ook dan een goede pauzegelegenheid (bijvoorbeeld schaftkeet) aanwezig zijn.

Sanitair-, omkleedruimtes en kolfgelegenheid

  • Er dienen voldoende toiletten aanwezig te zijn (als indicatie: 1 per 20 aanwezigen per geslacht), waarbij ook in de directe omgeving een wastafel is. 
  • Voor medewerkers die te maken hebben met vuil, (gevaarlijke) stoffen, hoge temperaturen of zwaar werk moeten er voldoende douches aanwezig zijn. Bij licht verontreinigd werk is een wasbak voldoende.
  • Laat de douches minimaal wekelijks gebruiken of doorspoelen om legionella te voorkomen.
  • Voor medewerkers die bedrijfskleding dragen is er ook een naar geslacht gescheiden omkleedruimte en een kastje om persoonlijke spullen veilig op te bergen. Zorg dat de douches en kleedkamerruimte voldoende privacy bieden.
  • Er is een speciale ruimte met privacy beschikbaar voor vrouwen die willen kolven of borstvoeding geven, met voorzieningen als bed of rustbank, stopcontact, wasgelegenheid en koelkast voor moedermelk.

Rookruimte op het buitenterrein 

  • Een medewerker heeft recht op een rookvrije werkplek. En in de pauzeruimte mag de werknemer niet worden blootgesteld aan tabaksrook. Ook bij het werken in de buitenlucht moet de werkplek rookvrij zijn. Dit geldt dus ook voor het rijden en pauzeren in een bedrijfswagen of in een machine.
  • Rookruimtes in bedrijfsgebouwen zijn vanaf 2022 niet meer toegestaan. Een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging heeft instemmingsrecht bij te maken keuzes bij het al dan niet toestaan van roken op het buitenterrein en het aanwijzen van een plek waar gerookt mag worden, bijv. op het voorterrein van het bedrijf.
  • Als het bedrijf daarvoor kiest mag op het buitenterrein een beschutte rookplek staan, zoals een abri of een overdekte rookruimte. De rookplek moet wel voldoen aan de volgende eisen:
    • De rookruimte mag niet aan het gebouw grenzen of eraan bevestigd zijn (bijvoorbeeld een afdakje).
    • De rookruimte mag niet op een binnenterrein staan als dit onderdeel is van het gebouw. Dit is bijvoorbeeld zo als het binnenterrein is omringd door het gebouw.
    • De rookruimte mag geen overlast naar binnen geven.
    • De rookruimte mag geen overlast geven aan mensen die het gebouw in- en uitkomen.
    • De rookruimte mag niet voor andere dingen worden gebruikt, bijvoorbeeld als fietsenhok.
    • Er mogen geen werkzaamheden plaatsvinden in de rookruimte.

7. Zorg voor veilige ongediertebestrijding

  • Zorg dat je in eerste instantie maatregelen neemt om te voorkomen dat ongediertebestrijding nodig is. Mechanische bestrijding (met klemmen en vallen) mag je als ondernemer zelf doen. Chemische bestrijding moet worden uitbesteed aan een professionele plaagdierbestrijder.
  • Zorg dat de bestrijding plaatsvindt op een veilige manier, zowel voor de ongediertebestrijders zelf als voor de overige aanwezigen.
  • Zorg dat afsluitingen van gebouwdelen en van verbindingen met riool worden verbeterd om ongedierte te weren.

Heb je vragen of nog extra hulp nodig?

Een gezond bedrijf. Zo doe je dat!

Hebben jouw medewerkers een gezonde werkplek? Werken ze allemaal even veilig? En net zo belangrijk: zitten ze lekker in hun vel? Vragen waar wij het antwoord op weten.
Bij Stigas hebben we jarenlange ervaring met het zorgen voor gezonde medewerkers in agrarische en groene bedrijven. Gezonde medewerkers zorgen namelijk voor gezonde bedrijven. En gezonde bedrijven zorgen voor een gezonde sector.

Vrouw met mobiel