Werkgevers

De arbowetgeving heeft een aantal hoofdverplichtingen voor werkgevers die ook van toepassing zijn op het werken met gewasbeschermingsmiddelen.

  1. De werkgever moet de risico’s van de werkzaamheden inventariseren en evalueren. De eerste stap van de risicobeoordeling is al gezet door het CTGB. Voor de inventarisatie door de werkgever is vooral van belang dat hij vaststelt of door de werkwijze in het bedrijf:
    • nieuwe risico’s (bijv. door het mengen van middelen),
    • grotere risico’s ontstaan (bijv. door in een korte broek en zonder shirt te werken als het warm is) of
    • risico’s omdat niet de juiste werkmethode wordt toegepast (bijv. verkeerde persoonlijke beschermingsmiddelen).
    Vervolgens moet je vaststellen (evalueren) of de nieuwe of hogere risico’s dusdanige consequenties hebben dat aanvullende maatregelen genomen moeten worden (bijv. niet toestaan dat er gewerkt wordt in een korte broek met ontbloot bovenlijf).
  2. De werkgever moet voorlichting geven over de risico’s van de middelen waar mee gewerkt wordt en waar men aan blootgesteld wordt. Belangrijk is dus om de gewaswerker niet te vergeten bij de voorlichting. Zij werken niet met de middelen, maar worden via het behandelde gewas wel blootgesteld.
  3. De werkgever moet toezicht houden of de werknemers zich aan de gemaakte afspraken houden.
  4. Als sprake is van meerdere werkgevers (bijv. als gebruik gemaakt wordt van uitzendkrachten) moet er tussen de verschillende werkgevers goed samengewerkt worden. Voorkomen moet worden dat de inlenende werkgever denkt: dat regelt de uitlenende werkgever wel en omgekeerd. En vervolgens gebeurd er niets. Maak bijv. duidelijke afspraken over wie de voorlichting over de risico’s van het werken in behandeld gewas verzorgt.
  5. De werkgever moet er voor zorgen dat dat hij zelf en de mensen die gewasbeschermingsmiddelen toepassen over de juiste bewijzen van vakbekwaamheid beschikken.
  6. Bij het aanpakken van risico’s moet de werkgever de bronaanpak toepassen. Dat wil zeggen: - dat eerst gekeken moet worden of een schadelijk stof vervangen kan worden door een minder schadelijke techniek of een minder schadelijke stof. - Als dat niet kan moet gekeken worden of de blootstelling kan worden verlaagd. - Als dat niet kan moet het aantal blootgestelde medewerkers zo laag mogelijk worden gehouden en de blootstellingsduur zo kort mogelijk. - Pas als laatste stap mogen persoonlijke beschermingsmiddelen worden toegepast.

In het kader van geïntegreerde gewasbescherming en de gewasbeschermingsmonitor worden deze stappen in feite al gezet. Door geen mensen op het veld of in de kas te laten werken waar gespoten wordt, voorkom je ook dat mensen niet onnodig worden blootgesteld